Platformarbeid wederom onder de loep: Temper is geen uitzendbureau
Temper is geen uitzendbureau (maar dat betekent niet dat de werkenden allemaal zelfstandigen zijn)
Op 10 juli jl. deed de Rechtbank Amsterdam een opvallende en langverwachte uitspraak: Temper is geen uitzendbureau en de werkers die via Temper werken, zijn geen uitzendkrachten. Een interessante uitspraak, maar ook een die tot misverstanden aanleiding kan geven. Er wordt met deze uitspraak namelijk niet gezegd dat degenen die via Temper werken ook werkelijk gekwalificeerd moeten worden als zelfstandigen. De Rechtbank bepaalt dat Temper niet hun werkgever is. Over de mogelijkheid dat ze in dienstbetrekking zijn bij de opdrachtgevers van Temper wilde de rechtbank in dit geval niet oordelen. Die kans blijft levensgroot aanwezig!
Het kwalificeren van arbeidsrelaties
Toch is deze uitspraak relevant voor de kwalificatie van arbeidsrelaties in de platformeconomie. De Rechtbank baseerde haar beslissing namelijk op de criteria die eerder door de Hoge Raad zijn gesteld in het Deliveroo-arrest. In deze specifieke uitspraak zien die criteria er als volgt uit:
Formeel werkgeversgezag: Dit betekent dat een uitzendwerkgever het recht heeft om aanwijzingen te geven en toezicht te houden op het werk dat de werker uitvoert. In deze situatie bleek echter dat juist de opdrachtgever, en niet de uitzendwerkgever, de feitelijke werkgeversbevoegdheden uitoefende. Hierdoor ontbreekt een essentieel kenmerk van een uitzendrelatie.
Loonbetaling: De opdrachtgever betaalde het loon van de werkers, niet Temper. Daardoor ontbrak een belangrijk kenmerk van een uitzendovereenkomst. Volgens de wet moet de uitzendwerkgever verantwoordelijk zijn voor het betalen van loon aan de werknemer.
Vervanging: Werkers zijn nauwelijks verplicht om het werk persoonlijk uit te voeren. Ze kunnen zich makkelijk laten vervangen door iemand anders.
Niet alleen in dit arrest, maar ook in een bredere context passen lagere rechters de Deliveroo-criteria zoals uitgesproken door de Hoge Raad al vaker toe. Hier is het onder meer opvallend dat de Hoge Raad het ‘ingebed’ zijn van werkzaamheden in de organisatie niet ziet als een doorslaggevend criterium voor het bestaan werkgeversgezag en dus een dienstbetrekking. Juist dit inbeddingcriterium heeft in de conceptwet VBAR tot veel vragen en kritiek geleid.
Gezien het maatschappelijk en politiek belang heeft het Hof Amsterdam in de zaak Uber/FNV prejudiciële vragen gesteld aan de Hoge Raad. De vragen richten zich onder meer op de definitie van ‘ondernemerschap’ en hoe dit precies moet worden opgevat. De verwachting is dat de Hoge Raad eind juli een belangwekkende uitspraak gaat doen in antwoord op deze prejudiciële vragen.
Wordt vervolgd!
NB. Huurt je organisatie zelfstandige juristen en advocaten in, dan is het zeker ook in het licht van de her-start van fiscale handhaving per 1-1-2025 van groot belang dat je dit goed regelt. Werk je hiervoor nog niet met LawyerlinQ, vraag ons dan gerust vrijblijvend om advies.